Deze blog is geschreven door Anneke Smits (lector Onderwijsinnovatie en ICT) en Marie-José Klaver (eerstegraads docent Duits in het VO)
De coronacrisis heeft leerlingen, studenten en docenten in een digitaal
keurslijf gedwongen waar ze dolgraag weer uit willen. Vrijwel iedereen in het
onderwijs snakt ernaar om elkaar in levenden lijve te ontmoeten in lokalen en
collegezalen, bevrijd van de interactiebelemmeringen die zo eigen zijn aan de
digitale lessen tijdens coronatijd. Digitaal lesgeven was te vaak, zo leerde
onze onderwijservaring van ruim een jaar coronacrisis, ‘teaching in the dark’.
Als docent heb je vaak geen idee of je leerlingen de leerstof begrijpen en of
dat begrip beklijft.
Leerlingen en studenten hebben moeite om zich digitaal te blijven
concentreren en kunnen tot passiviteit vervallen. Digitaal onderwijs klinkt
modern, maar is meteen een stuk minder aantrekkelijk als je ziet wat het,
tijdens deze crisis, werkelijk is: leerlingen, studenten en docenten die op hun
slaapkamer, of in de keuken vele uren per dag gekluisterd zitten aan hun
beeldscherm. En dat soms ook nog in moeilijke gezinsomstandigheden. Juist de
coronacrisis heeft ons weer heel bewust gemaakt van het cruciale belang van
menselijke interactie voor leerprocessen en van geschikte locaties daarvoor.
Docenten en leerlingen die samen nadenken en praten over de leerstof, waarbij
zij elkaars reacties heel direct waarnemen. Deze reacties fungeren als
feedback en leiden tot de wederzijdse afstemming die essentieel is voor
leerprocessen.
De ervaringen tijdens de coronacrisis staan in schril contrast met het
standpunt van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) (ScienceGuide, 24 maart jl.). Als het aan dit
ministerie ligt, gaan scholen en hoger onderwijsinstellingen ook na de
coronacrisis door met digitaal onderwijs en digitaal toetsen. Wat we nu
noodgedwongen doen, levert volgens een onlangs gepubliceerde ambtelijke verkenning van EZK een besparing aan tijd en geld op
en zou goed zijn voor de groei van de Nederlandse economie. Volgens EZK kan de
computer zelfs taken als lesvoorbereiding en het nakijken van toetsen en
tentamens overnemen en de werkdruk van de docenten verminderen. De Algemene
Vereniging van Schoolleiders zegt op grond van de verkenning dat “digitalisering
van het onderwijs kan een krachtig middel [zijn] om de onderwijskwaliteit te
verhogen en leerlingsucces te vergroten”.
Deze stellingnamen zijn niet alleen pijnlijk vanwege de ervaringen tijdens
de coronacrisis, maar ook vanwege het eenzijdig economisch uitgangspunt en de
onjuistheden die gedebiteerd worden. Docenten hebben tijdens de crisis immers
juist gemerkt dat digitaal onderwijs meer tijd en energie kost dan gewoon
onderwijs, en weten maar al te goed dat computers de lesvoorbereiding niet
versnellen. Daar waar software het onderwijs even over leken te nemen ging het
vooral om oefenprogramma’s (gedigitaliseerde werkboekjes) en om korte filmpjes
die niet als rijke input beschouwd kunnen worden. Oefenprogramma’s, korte
filmpjes en multiple choice toetsen zijn niet altijd verkeerd, maar ze vaak
gebruiken is dat wel. De meeste leerlingen leren er weinig van en dat geldt het
sterkst voor leerlingen die toch al minder kansen hebben. Een dergelijke
verarming van het onderwijs en deprofessionalisering van de leraar is misschien
op de korte termijn fijn voordelig, maar op de langere duur zeker niet goed
voor onze economie omdat het de kansenongelijkheid vergroot, en niet
voorbereidt op geletterdheid, wereldoriëntatie, persoonsvorming, burgerschap,
op de kenniseconomie en op een leven lang leren.
Om leerlingen en studenten wél goed voor te bereiden op hun functioneren in
de maatschappij is het in ieder geval van belang om ons te realiseren dat
Nederland al sinds jaar en dag in een leescrisis verkeert. Deze leescrisis
veroorzaakt grote problemen in de maatschappelijke (en digitale) participatie.
Als iets zorgt voor economische groei dan is het wel een goede leesvaardigheid
in alle lagen van de bevolking. Digitaal onderwijs lost deze crisis zeker niet
op. Door de werking van het menselijk geheugen is digitaal lezen bovendien vaak
minder geschikt om tot kennisconstructie te komen dan het lezen van fysieke
boeken.
Natuurlijk kunnen we het belang van ICT-toepassingen in het onderwijs niet
ontkennen. We hadden in de afgelopen tijd immers helemaal geen onderwijs meer
gehad zonder de beschikbare commerciële ICT-platforms. En vergezeld van een
goed doordachte didactiek van de leerkracht kunnen verschillende digitale
onderwijsvormen zeker een meerwaarde hebben voor het leerproces. Dat geldt dan
vooral voor toepassingen waarin leerlingen en leraren samen creëren en
communiceren. Uiteraard kost dat tijd. Daarnaast geldt dat leerlingen en
studenten voorbereiding nodig hebben op de (risico’s van) de digitale wereld.
De allerbelangrijkste voorwaarden voor het functioneren in die wereld zijn goede
niveaus van geletterdheid en gecijferdheid. Massaal gebruik van
oefenprogramma’s, korte filmpjes, multiple choice-toetsen en commerciële
communicatieplatforms draagt daarentegen juist niet bij.
We willen dan ook pleiten voor onderwijs dat leidt tot zelfstandig en
gemotiveerd lezerschap en waarin rijke bronnen van hoge kwaliteit (zoals
boeken, kranten, tijdschriften, podcasts en documentaires) gebruikt worden
waarover nagedacht, gesproken en geschreven wordt. Bij een (over de leerjaren
wat toenemend) deel van die communicatie en creatie kan de digitale wereld een
rol spelen, mits ingebed in sterk didactisch redeneren en handelen van de
leraar. Dit vraagt tijd en professionaliteit van de leraar. Digitalisering
levert geen tijdwinst op, klassenverkleining en het beperken van het aantal
leerdoelen wel.